Vocabulary list - Unit 2

study 102b 102c 102c 102d 102e 102e
102i 102i 102n 102p 102p 102q 102u
 
102b  
iemand groeten
mevrouw
jufrouw
verlaten / weggaan
goedendag
morgen
namiddag
avond
nacht
to greet someone
Madam
Miss
to leave
goodbye
morning
afternoon
evening
night
   
102c  
een maaltijd
ontbijt
middagmaal
avondmaal
een voorgerecht
een hoofdgerecht
een nagerecht
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
groenten
een erwt
een wortel
een aardappel
een tomaat
mais
een prei
een rode biet
een spruit
een boon
vlees
kip
een worst
spek
vis
kabeljauw
pladijs
frietjes
kroketten
puree
een slaatje
rijst
een taart
slagroom

a meal
breakfast
lunch
dinner
a starter
a main course
a dessert
Monday
Tuesday
Wednesday
Thursday
Friday
Saturday
Sunday
vegetables
a pea
a carrot
a potato
a tomato
sweetcorn
a leek
a beetroot
a sprout
a bean
meat
chicken
a sausage
bacon
fish
cod
plaice
chips
croquettes
mashed potatoes
a salad
rice
a pie
whipped cream

   
102d  
eten bestellen
ontbijten
koffie
thee
iets
to order food
to have breakfast
coffee
tea
something
   
102e  

vragen
een “gewoon” ontbijt
een roerei
een gekookt ei
een spiegelei
fruitsap, vruchtensap
boter
een kipper (vis)
marmelade
melk
een saus
suiker
brood
een (belegde) boterham
een broodje
een koffiekoek
ontbijtgranen
chocolade
chocolade pasta
hagelslag
beleg
yoghurt
soms
zelden
vaak
meestal

to ask
a continental breakfast
a scrambled egg
a boiled egg
a fried egg
a fruit juice
butter
a kipper
marmalade
milk
a sauce
sugar
bread
a sandwich
a roll
a Danish pastry
cereals
chocolate
chocolate spread
chocolate sprinkles
sandwich filler
yoghurt
sometimes
seldom
often
usually

   
102i  

een (keuken)kast
een lade
een plank
enkele
een keuken
een mes
een koffielepel
een eetlepel
een vork
een bord
een kom
een schoteltje (kopje)
een glas
een wijnglas
zout en peper
olie en azijn
een tafel
een vaas
wit
een dienblad
een mok, drinkbeker
bestek
servies
de tafel dekken
roeren
snijden
schikken
iemand uit de nood helpen

a cupboard
a drawer
a shelf
a few
a kitchen
a knife
a teaspoon
a soup spoon
a fork
a plate
a bowl
a saucer
a glass
a wine glass
salt and pepper
oil and vinegar
a table
a vase
white
a tray
a mug
cutlery
crockery
to
lay the table
to stir
to cut
to arrange
to help someone ou
t
102n  

rond
voorzichtig (bijw.)
een wang
moeilijk
iedereen, ieder
behalve
vasthouden
kussen
er uitzien als
natuurlijk
vaak, dikwijls
een keer, eenmaal
een deel
de hand schudden
iemand
de eerste keer
… keer (>2)
twee keer
een beetje
een vriendje, partner
dansen
een hand
meer
een toerist(e)

around
carefully
a cheek
difficult
everyone
except
to hold
to kiss
to look like
of course
often
once
a part
to shake hands
someone
the first time
… times
twice
a bit
a boyfriend
to dance
a hand
more
a tourist

   
102p  

allerlei activiteiten
terug gaan
op uitstap gaan
inpakken
kopen
zenden, sturen
slapen
spelen
een stad bezoeken
oefeningen maken
te voet gaan
TV kijken
interviewen
een les studeren
een pauze nemen
bij een gastgezin verblijven
sporten
mooi
een slaapkamer
een kerk
een snoepwinkel
snoepgoed
elk, elke
vroeg
’s morgens
’s namiddags
’s avonds
’s nachts
op de middag
om … uur
een klein beetje
snoepjes
een leraar, lerares
een sfeer
een frisdrank
op straat

all sorts of activities
to go back
to go on an excursion
to pack
to buy
to send
to sleep
to play
to visit a city
to do exercises
to go on foot
to watch TV
to interview
to study a lesson
to take a break
to stay with a host family
to do sports
beautiful
a bedroom
a church
a tuck shop
sweets
each
early
in the morning
in the afternoon
in the evening
at night
at noon
at … o’clock
a little bit
sweets
a teacher
an atmosphere
a soft-drink
in the street

   
102q  

bijna
een grot
een wateroppervlakte
een meer
beneden, onderaan
beroemd
leven
iemand bang maken
roepen, schreeuwen
diep
de wereld

almost
a cave
a water surface
a lake
below
famous
to live
to scare someone
to shout
deep
the world

   
102u  

rijden met een auto
rijden met een fiets
binnengaan
een auto inhalen
terugkeren
door wandelen
rond draaien
een rond punt
een mindervalide
rechtdoor gaan

to drive a car
to ride a bike
to enter
to overtake a car
to turn back
to walk through
to turn round
a roundabout
a disabled person
to go straight on