Vocabulary list

help unit 1 unit 2 unit 3 unit 4 unit 5 unit 6 unit 7 unit 8 unit 9 unit 10
study ex 10b ex 10c ex 10d ex 10e ex 10f ex 10h        
 
10b  
duiken
zorgen voor
een brandweerman
mensen in gevaar
een zwembroek
op dit moment
een boerderij
drogen
een haardroger
oefenen
stofzuigen
twee maal
een douche
een douche nemen
een stem
een timmerman
onmogelijk
to dive
to look after
a fire-fighter
people in danger
swimming trunks
at the moment
a farm
to dry
a dryer
to practise
to vacuum
twice
a shower
to have a shower
a voice
a carpenter
impossible
   
10c  
fit zijn
lawaaierig zijn
een regel
ingewikkeld zijn
een atleet
verliezen
winnen
gooien
vangen
verdedigen

to be fit
to be noisy
a rule
to be complicated
an athlete
to lose
to win
to throw
to catch
to defend

   
10d  
een sport beoefenen
boksen
skiën
tennissen
volleyballen
basketballen
voetballen
fietsen
golfen
paardrijden
atletiek doen
turnen
schermen
boogschieten
to practise a sport
to do boxing
to go skiing
to play tennis
to play volleyball
to play basketball
to play football
to do cycling
to play golf
to do horse back riding
to do athletics
to do gymnastics
to do fencing
to do archery
10e  

een scheidsrechter
een veld
uitrusting

a referee
a pitch, a field
equipment

   
10f  

een stok
een knuppel
een raket
een helm
scheenbeschermers
een pingpong palet
een golfclub
een pluim (badminton)

a stick
a bat
a racket
a helmet
shin guards
a paddle
a club
a shuttle

   
10h  

een voorstel
vrije tijd
een hobby
uitgaan, rondhangen
naar de bioscoop gaan
de hond uitlaten
muziek beluisteren
naar toneel gaan
gitaar spelen
postzegels verzamelen
een gezelschapsspel spelen

a suggestion
spare time
a hobby
to hang out
to go to the cinema
to walk the dog
to listen to music
to go to the theatre
to play the guitar
to collect stamps
to play a board game